Een schitterend gebrek - Arthur Japin

 

Arthur Japin  vertelt in ‘Een schitterend gebrek’ het verhaal van Lucia, Casanova’s eerste grote liefde. Sinds Elsie de Brauw in ‘Zus van’ van NTGent op meesterlijke wijze Ismene, zus van Antigone, dochter van Oedipus neerzette, ben ik bij voorbaat gewonnen voor verhalen waarin licht geworpen wordt op een randfiguur in de geschiedenis.

Het verhaal speelt zich af in Europa in de 18e eeuw, de eeuw van de Verlichting, die voorrang gaf aan de rede ten nadele van de intuïtie. De strijd tussen deze twee is meten een centraal thema van het verhaal. Lucia, die het verhaal in de ik-vorm vertelt, zegt letterlijk ‘Nooit heb ik bewondering kunnen opbrengen voor mensen die zaken van het hart met hun verstand beslissen’ en ‘Ik erger me aan zulke ganzen die hun gevoel door hun verstand laten overstemmen en ben altijd blij te zien dat zij krijgen wat zij verdienen’. Ze zegt dit als jonge Lucia wanneer ze Giacomo Casanova laat vertrekken en later als oudere Galathée de Pompignac over een personage  in een stuk dat ze ziet aan de zijde van diezelfde Giacomo. Naar het einde van het verhaal schrijft Japin: ‘Niemand kan ooit volledig ontkomen aan de verwarring van zijn tijd’.

Lucia wijst zelf op de context van haar tijd als ze zegt dat er toen veel vrouwen als zij waren. Een leuk weetje is dat er in die tijd al condooms waren! Ze werden overtrekselen genoemd en met een knipoog naar de lezer voegt Japin er aan toe dat de mannen er vanuit gingen dat vrouwen die ze wouden gebruiken wel besmet zouden zijn, in plaats van te geloven dat ze erg aan hun gezondheid en hygiëne gehecht waren. Ook de reflectie van Lucia over tolerantie en acceptatie is actueel, Japin is hier kritisch voor zijn landgenoten en hun open geest. Dat er in die tijd ook al sprake was van antisemitisme, was ook nieuw voor mij.

In het eerste deel van het boek springt het verhaal van Amsterdam in 1758 naar Passiano een 15-tal jaren eerder en terug. Zo wordt stilaan duidelijk dat in beide verhalen dezelfde vrouw aan het woord is. Het tweede deel is chronologisch opgebouwd vanaf het vertrek van Giacomo en vertelt het levensverhaal van Lucia, hoe ze studeerde, ziek werd, verminkt raakte en alleen haar weg zocht in Europa. Het derde deel tenslotte springt aanvankelijk eveneens heen en weer tussen twee tijdvakken, Amsterdam in 1758 en Amsterdam toen Lucia er pas aankwam, om nadien de laatste hoofdstukken stil te staan bij de ontknoping van Lucia’s en Giamoco’s liefdesknoop en het vertrek van Lucia naar Amerika.

Doorheen het hele verhaal wordt Lucia’s ontwikkeling geschetst: haar intuïtieve liefde voor Giacomo, haar verminking, het verlies en het herwinnen van haar zelfvertrouwen en haar strijd om de liefde terug te winnen. Wat ze uiteindelijk doet in het besef dat de liefde in het geven zit en niet in het krijgen. Dat ze op het einde van het verhaal zwanger blijkt te zijn en dus liefde te over te geven zal hebben is een zeemzoete toegeving aan het verder onbevredigende einde waarbij Giacomo zich verafschuwd afkeert van Lucia. Giacomo zelf maakt ook een evolutie door in het verhaal, maar is in die evolutie niet heel genuanceerd uitgewerkt. Het is dan ook Lucia’s verhaal. Zo spelen ook haar ouders, de gravin, Pompignac en Zélide, warme, beschermende, maar eenzijdige rollen.

Naast rede en liefde, speelt uiterlijk en meer bepaald lelijkheid een hoofdrol in dit verhaal. Waar de titel in het eerste deel nog wijst op het feit dat Giacomo Lucia enkel te jong vindt (‘een schitterend gebrek!’ vindt zijn broer), krijgt het in het tweede deel een pijnlijkere betekenis. Ook de titel van het eerste deel ‘het voordeel van de liefde’, lijkt in het tweede deel wat cynisch te worden. De titel van het laatste deel tenslotte ‘theatrum amatorium’ verwijst naar de rol die Lucia zichzelf laat spelen en de afstand waarmee ze daarnaar kijkt. Wat de lelijkheid betreft, zegt Lucia een paar keer dat ze blij is dat ze die langs de buitenkant draagt waar iedereen die kan zien en  niet vanbinnen waar ze erdoor uitgehold zou worden. Wanneer de lelijkheid toch naar binnen dreigt te slaan, besluit Lucia een sluier te gaan dragen, niet om zich voor de wereld te verbergen, maar om de wereld met haar harde blikken voor haar te verbergen. Dat ze hiermee ook haar voordeel doet als hoer, is mooi meegenomen. Voordien omschrijft Zélide Lucia’s voordeel van de lelijkheid als volgt: ‘Als iemand iets moois ziet, denkt hij dat het af is. Dat stelt hem tevreden. Hij kijkt niet verder. Hij gaat er niet mee aan de slag. Hij durft er niet aan te slijpen, zodat wij nooit zullen weten wat er allemaal nog onder de oppervlakte zit. Die hele onzichtbare rijkdom zal nooit worden aangeboord. Daarom loont het je schatten niet aan de buitenkant te dragen. Als een ruwe diamant niet zo lelijk was, zou geen mens op het idee zijn gekomen er eens facetten aan te slijpen.’ Zélide, die zich laat leiden door intuïtie, heeft ook een fascinatie voor ruïnes, omdat ze daarbij haar fantasie de vrije loop kan laten over wat eens het origineel geweest zou zijn. Nog eerder maakte ook Pompignac de vergelijking tussen Lucia en een ruw brok marmer, maar hij heeft het dan over haar geest.

Uiteindelijk laat Lucia zich leiden door haar intuïtie. Als ze op een bepaald moment de mogelijke opties om het probleem met Giacomo op te lossen en daarmee ook de mogelijke verhaaleindes op een rijtje zet, herinnert ze zich dat Zélide zei: ‘Een mens kan oneindig veel dingen tegen elkaar afwegen, maar daartussen is er altijd één die hij het liefste wil.’ Cadeautje van de schrijver is dat je daar als lezer aan denkt voor Lucia het doet, en dan voel je je slim. De uiteindelijke oplossing schiet haar ineens te binnen, als de oerkennis die Zélinde beschreef.

Elk van de drie delen begint met een kort inleidend, duidend, moraliserend stukje. Maar het duidt niet per se of niet alleen het deel dat er op volgt, net zoals de titels ook pas na het lezen van volgende delen meer diepgang krijgen. In het eerste inleidende stukje vertelt Lucia dat ze heeft leren liefhebben ‘zoals een zwerfhond leert zwemmen: omdat hij met de rest van de worp in een jutezak werd gepropt en in een snelstromende rivier is geworpen’. Het tweede stukje gaat er over dat mensen hardnekkig naar de liefde zoeken omdat ze geloven dat liefde in het ontvangen zit, terwijl liefde in het geven zit en mensen dus enkel hun blik moeten veranderen. Het derde verhaaltje vertelt dat je iets kan kwijtraken door het te halsstarrig te willen beschermen (waarvoor Lucia verder in het verhaal ook de metafoor gebuikt van een grote berg zand die onvermijdelijk slinkt in haar armen).